VZW Dorp

Verwarming

Alle woningen in onze klimaatgordel beschikken over een verwarmingsinstallatie. In de overgrote meerderheid van de gevallen gaat het over een centraal verwarmingssysteem.

Slechts zeer uitzonderlijk vinden we nog woningen waar in enkele of alle ruimten een afzonderlijk verwarmingstoestel staat opgesteld. Een kachel, convector of accumulator zijn hier de belangrijkste voorbeelden van.

Een centraal verwarmingssysteem wordt tegenwoordig veelal gebruikt omwille van voordelen zoals efficiënter energiegebruik, comfort, …

De centrale verwarmingssystemen kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden: bv. door een onderscheid te maken in de energiebron die gebruikt wordt om warmte op te wekken. Hernieuwbaar en fossiel zijn hier een eerste onderverdeling. Bij elektrische verwarming kan de gebruikte stroom afkomstig zijn van een hernieuwbare bron zoals wind, zon, waterkracht, geothermisch of houtenergie ofwel van fossiele oorsprong zoals steenkool, gas of kernenergie.

De manier om de warmte over te brengen en te verdelen is lucht, water of stoom. De soorten warmte en hun verdeling is verder uitgelegd op een andere pagina.

De Romeinen kenden een verwarmingssysteem door vuur te maken en de warme lucht via kanalen onder de vloeren de woning te laten verwarmen. Na deze periode bestond verwarming hooguit uit een houtvuur of open haard voor de rijkere burgers. Vaak werd slechts één ruimte verwarmd waar men zich tijdens de winter in terugtrok en waar ook gekookt werd.

Bij de eerste industriële revolutie die op stoom gebaseerd was als energiedrager, werden ook een aantal verwarmingssystemen gebouwd die door stoom werden aangedreven met een soort van “radiatoren” om de warmte over een grote ruimte of verschillende lokalen te verdelen.

Begin jaren 1800 werden in herenhuizen verwarmingsinstallaties gebouwd met radiatoren die door water werden voorzien van warmte en vaak werden aangedreven door een fornuis dat in de keuken was opgesteld. De allereerste warmwaterverwarmingen dienden trouwens om serres vorstvrij te houden en zo ook tijdens de wintermaanden vers voedsel te kunnen telen en oogsten. Pas later begon dit in woningen ingang te vinden.

Tot na de eerste wereldoorlog werd centrale verwarming slechts gebruikt in openbare gebouwen, scholen, concertgebouwen, enz. Een enkele installatie in een villa of herenhuis was eerder uitzondering dan regel. Kolenkachels in de stad en hout- of kolenkachels op het platte land waren de regel. Slechts in de jaren na WO II werd centrale verwarming stilaan de regel.

Installaties voor elektrische verwarming waren in de jaren 1970 algemeen, wat ook te maken had met de prijs voor stroom en de opkomst van kernenergie. Steenkool verdween stilaan en werd vervangen door aardolie en aardgas wat een groter gebruiksgemak gaf.

Naarmate de energieprijzen stegen werd steeds meer aandacht besteed aan efficiëntere verwarmingssystemen en aan weldoordachte isolatie van gebouwen om de stookosten te reduceren. Na de hoogrendementsketels kwamen de condensatieketels en tegenwoordig is voor laagenergie- en  passiefwoningen de warmtepomp het meest aangewezen verwarmingssysteem, zeker als de woning ook voorzien is van fotovoltaïsche zonnepanelen.

Vermeldenswaard is zeker ook de WKK-techniek wat staat voor warmte-kracht-koppeling. Hierbij wordt de warmtebron gebruikt om elektriciteit op te wekken en dient de restwarmte voor verwarming van een gebouw. Of anders gezegd terwijl wij tijdens de winter onze woning verwarmen maken we met de vrijgekomen warmte eerst ook nog stroom.

Bij verwarming met warm (of heet) water bestaan verschillende manieren om de warmte over verschillende ruimten te verdelen. de meest gebruikte tot hiertoe en meest bekende zijn de klassieke radiatoren. Systemen voor vloer- en muurverwarming beginnen stilaan ook ingang te vinden naarmate de isolatiegraad van gebouwen toeneemt.